Onder het motto “Van leRensbelang” wordt het debat over de nieuwe eindtermen in het secundair onderwijs al enkele maanden breed gevoerd. De basisvraag is dan ook niet eenvoudig: Wat moet elke jongere op school leren om deel te nemen aan de maatschappij van morgen? Als lerarenopleider Latijn stel ik daarbij ook mijn eigen vak in vraag: Wat is de plaats van Latijn en van de leraar Latijn in de wereld van morgen?
Door Kristien Hulstaert, docente Latijn de opleiding Leraar Secundair Onderwijs
Onlangs mocht ik in het zesde leerjaar op de school van mijn zoon vertellen over het vak Latijn. De leerlingen moeten immers binnenkort keuzes maken – op hun 12 jaar, maar dat is een andere discussie – en je kan niet kiezen wat je niet kent.
Dus nam ik hen mee in de tijd naar een klein dorpje aan de Tiber. In dat dorpje woonden Latijnen, een van de vele Italische stammen die op dat moment Italië bevolkten. Hun taal was het Latijn. Het dorpje werd een stad en de stad werd een wereldrijk: Rome. En in het kielzog van hun veroveringen volgde hun taal.
Maar wat heb je aan een wereldrijk zonder verhalen? Geconfronteerd met het heroïsche verleden van de Grieken, begonnen de Romeinen hun eigen oorsprong te herdenken. Fantastische verhalen werden bedacht en woorden en daden werden geschiedenis. Om de herinnering aan zichzelf levend te houden werden deze verhalen, deze geschiedenis neergeschreven in hun taal, het Latijn. Een taal die door haar twee-eenheid van vorm en inhoud de mogelijkheid biedt om een verbazingwekkende nuancering te combineren met de mooist mogelijke vorm. De Romeinse literatuur was geboren. “En dat doen wij in de les Latijn: wij lezen die verhalen en luisteren zo naar de stemmen uit ons verleden om te horen wat zij ons ook vandaag nog te vertellen hebben.”
De kinderen keken me een beetje beduusd aan. Was het dát? Ze hadden wellicht een relaas verwacht over woordjes leren, algemene taalvaardigheid en doorzettingsvermogen. Het maakt de waaromvraag des te pregnanter. Want het nut van verhoogde taalvaardigheid, doorzettingsvermogen en studiediscipline is misschien nog aan de man te brengen. Maar wat brengt het lezen van Romeinse literatuur bij aan de volwassenen van morgen?
Een poging tot antwoord. De Romeinen zijn één van de volkeren die aan de wieg stonden van onze cultuur. We kunnen niet meer met hen praten, maar door de teksten die ze ons hebben nagelaten, kunnen we wel nog naar hen luisteren. Door hun verhalen te lezen, traag en zorgvuldig, komt laag per laag een afbeelding bloot van een ander die, als je beter kijkt, verdraaid veel op jezelf lijkt. Het gesprek met je voorouders is als een spiegel waarin je jezelf ziet, maar dan anders. Die ontmoeting in de spiegel is van grote waarde. Ze dwingt je de grens af te tasten tussen herkenning en bevreemding, tussen begrip en onbegrip. Ze vraagt om verbeeldingskracht en empathie. En precies dat is voor mij “Van leRensbelang”. Je hebt verbeeldingskracht nodig om empathisch te kunnen zijn – Martha Nussbaums’ idee van de narratieve verbeelding. Door je in te leven vind je herkenning en begrip in wat eerst vreemd leek. Wat je oefent in de les Latijn in het gesprek met je voorouder, is van belang in het gesprek met iedere ander. In een superdiverse samenleving is verbeelding een verbindende kracht.
Een leraar Latijn doet dus veel meer dan jonge mensen een taal aanleren. Hij leert hen de dialoog aangaan met het verleden om vandaaruit zichzelf en de wereld rondom te begrijpen. Dat is niet niets. Het is mijn job als lerarenopleider om leraren Latijn te vormen die die uitdaging aankunnen en hun leerlingen via de taal van gisteren voor te bereiden op de wereld van morgen. Want ook morgen heb je niets aan een wereldrijk zonder verhalen.